De 12-jarige M. groeit op in een onveilig gezin. Haar vader is om niets gewelddadig en haar moeder onvoorspelbaar. Het gezin verhuist voortdurend, wat voor M. betekent dat ze telkens weer in een ander dorp en op een andere school belandt. Telkens weer moet ze zichzelf als een kameleon aanpassen en het liefst maakt ze zichzelf onzichtbaar. Wanneer niemand je ziet, kan niemand je kwetsen. Het liefst vlucht ze naar de natuur, naar het bos waar ze zich letterlijk en figuurlijk kan verschuilen. Op haar, telkens slechts tijdelijke, vlucht komt ze in aanraking met andere buitenstaanders. Maar aangezien iedereen altijd maar iets van haar wil, treft ze nergens een veilige basis. Maar besta je wel, als niemand je ooit echt ziet?
GVD (en nee, dit betekent in dit geval geen ‘Geen Vrije Dagen’) …. Ik bezig niet snel krachttermen, maar echt, ik heb geregeld verschillende termen gepreveld tijdens het lezen van dit boek. Buikpijn, afschuw, vloeken…. Ik wist niet dat een boek dit bij me teweeg kon brengen. Sommige stukjes uit dit boek deden me letterlijk pijn.
Ik las heus eerder verhalen over mishandeling en onveilige thuissituaties, en ja, ook die maakten indruk. Maar Roxane van Iperen heeft in dit boek een bepaalde schrijfstijl, die doet je werkelijk huiveren.
Het boek gaat onder je huid zitten, en heel snel lezen lukte me gewoonweg niet. Ik heb het geregeld even opzij moeten leggen.
Het verhaal is intens. Aan de ene kant laat Van Iperen je heel dicht bij het gevoel komen van meisje M. De eenzaamheid, de angst maar ook de verharding van haar gevoelens, dat alles voel je als lezer moeiteloos. Aan de andere kant voel je ook het harnas wat M. draagt en hoe graag ze je als lezer op afstand houdt. Dat we nooit haar volledige naam ontdekken is al tekenend op zich. Het is het kind dat we hard voorbij zien rennen, het kind wat je nooit aankijkt of aanspreekt, dat het liefst haar eigen gang gaat. Bemoei je niet met mij, ik besta niet.
Ik vond het verontrustend dat dit gezin blijkbaar onder de radar kan blijven. Telkens wanneer er lichtpuntjes verschijnen, een waakvlammetje, blaast iemand het uit. Dit doet de buitenwereld (niet mee bemoeien), maar ook M. zelf (niets aan de hand). Je voelt dat M. nergens houvast vindt en je hoopt tegen beter weten in dat het ooit goed gaat komen. Dat M. zelf ziet dat anderen nog slechter af zijn dan zij, maakt het verhaal nog schrijnender. Ja, het kan altijd slechter, maar in dit geval geeft dat geen hoopvol beeld.
Hoe raar het ook mag klinken, toch is het taalgebruik van Van Iperen van een grote schoonheid. De zinnen komen binnen als een mokerslag, maar worden nergens grof. Soms ervaar je het magisch realistisch denken van een kind. Dit benadrukt de uitzichtloze situatie alleen maar nog meer.
Ik was er stil van, toen ik het boek uithad. Ook boos en verdrietig. Maar niet verslagen, want ergens gloort er hoop, hoe moeilijk dat ook voor te stellen valt aan het einde van het boek.
Indrukwekkend, dat vind ik uiteindelijk de beste samenvatting wat ik van het boek vond.
4 inktpotjes
Jolanda